De Rechtbank Amsterdam heeft op 14 april 2017 besloten dat aan de gedeeltelijke arbeidsongeschikte docent een transitievergoeding moet worden voldaan. Eveneens is de werkgever verplicht om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen.
De docent is in 1988 in dienst getreden bij een middelbare school. Op 28 oktober 2014 is de docent arbeidsongeschikt geraakt. Het UWV heeft aan de docent een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend en heeft daarbij vastgesteld dat de docent voor 64,55% arbeidsongeschikt is. De school heeft de docent op 14 december 2016 bij akte voor de gehele omvang van zijn dienstverband ontslagen en heeft hem per 1 november 2016 voor 0,4 fte herbenoemd in de functie van medewerker kwaliteitszorg. De docent had zich hieraan voorafgaand al op het standpunt gesteld dat hij met deze maatregelen niet zou instemmen als aan hem voor de overig 0,6 fte van zijn dienstverband geen transitievergoeding zou worden voldaan.
Nu de school van mening is dat zij heeft voldaan aan de CAO VO en dan met name aan hetgeen is opgenomen in de regeling Ziekte en Arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (ZAVO) door aan de docent ene andere passende functie aan te bieden, is volgens de school geen sprake van een beëindiging van het dienstverband waardoor de transitievergoeding verschuldigd zou zijn.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Volgens de rechtbank was het duidelijk dat de docent niet had ingestemd met de opzegging van zijn dienstverband. Verder heeft de docent gesteld dat hij meer dan de aangeboden 0,4 fte medisch gezien zou kunnen werken in een andere functie. Dit standpunt heeft de school niet betwist. De rechtbank laat de beslissing van het UWV in het midden omdat die beslissing volgens de rechtbank niet bepalend is voor de arbeidsduur in een aanmerkelijk lagere schaal met een lagere verdienste. Nu niet is uitgesloten dat de docent volledig kan herstellen, is de rechtbank van mening dat het de bedoeling van de wetgever is dat deze docent gelijk kan worden gesteld met een “gewone” arbeidsongeschikte werknemer die na twee jaar ziekte recht heeft op een transitievergoeding. De rechtbank heeft de akte van ontslag dan ook aangemerkt als een opzegging waardoor de transitievergoeding moet worden betaald. De omstandigheid dat de cao noopt tot een volledig ontslag en dat daardoor een transitievergoeding is verschuldigd, maakt dat niet anders. Daarbij geldt dat de CAO VO 2016-2017 van toepassing is en dat bij de vaststelling van die cao rekening is gehouden of had kunnen worden met de invoering van de WWZ per 1 juli 2015. De gevorderde transitievergoeding van € 50.000 bruto is dan ook toewijsbaar.
Datzelfde geldt voor de vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Aangezien de opzegtermijn voor deze docent drie maanden bedroeg, had de arbeidsovereenkomst op z’n vroegst per 1 april 2017 kunnen eindigen. De school is eveneens gehouden het salaris tot laatstgenoemde datum aan de docent te betalen op basis van het volledige salaris over 1 fte.
Deze procedure is goed afgelopen voor deze docent. Of de school hoger beroep heeft ingesteld om de veroordeling ongedaan te maken, is niet bekend. De school zou goede argumenten kunnen ontlenen het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 juni 2017.
In die uitspraak – met een soortgelijke casus – vond het Hof dat geen sprake was van een opzegging. Het Hof oordeelde dat een eenzijdige akte van ontslag geen rechtsbasis was voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst. De handelingen waren uitsluitend gericht op het realiseren (en formaliseren) van een herplaatsing en niet op het door middel van opzegging doen eindigen van de arbeidsovereenkomst. Het Hof verwijst daarvoor naar andere uitspraken van gerechtshoven. Daarnaast oordeelde het Hof dat de akte van ontslag nodig is om de werknemer een aanspraak te geven op een uitkering op grond van een invaliditeitsverzekering (de “IPAP”) en het invaliditeitspensioen van het ABP (de “AAOP”). Voor het realiseren van aanspraken op die uitkeringen dient de werknemer de akte van ontslag te kunnen overleggen. Volgens het Hof is niet gebleken dat de school buiten het hanteren van de akte van ontslag en de gelijktijdige akte van benoeming een opzeggingshandeling heeft verricht. Daar kwam in deze casus bij dat de werknemer – in tegenstelling tot de docent in de zaak bij de rechtbank Amsterdam – met de herplaatsing heeft ingestemd. Door de docent werd dit betwist, maar kon dit standpunt naar het oordeel van het Hof onvoldoende onderbouwen. Nu het Hof van oordeel was dat geen sprake was van een opzegging, kwam aan deze leraar geen transitievergoeding toe.
Deze docent viste dus achter het net. Het verschil in deze zaken is dat de eerste docent kon aantonen dat hij het niet eens was met de genomen maatregelen. Ons advies is dan ook om als u met dergelijke beslissingen wordt geconfronteerd schriftelijk bezwaar te maken. Of het uiteindelijk zal leiden tot vergoeding van de transitievergoeding, is – gelet op de diverse uitspraken – echter nog maar de vraag.